dinsdag 27 juni 2017

Buitenruimte kinderopvang in het Pedagogisch Beleidsplan

Buitenruimte kinderopvang in het Pedagogisch Beleidsplan

Er was weer een brief van de Minister aan de Kamer, die ging over de invulling van het IKK. De AmvB waarin e.e.a. wordt uitgewerkt is uitgesteld, helaas, maar er wordt toch al langzaam wat meer bekend.

Ook over de buitenruimte. In de Wet staat nu:


Artikel 10. Buitenspeelterrein


  • 1Voor dagopvang beschikt een kindercentrum over aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke, alsmede op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind bedraagt.
  • 2Voor buitenschoolse opvang beschikt een kindercentrum over voor kinderen veilige en toegankelijke, vaste en op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2 speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind bedraagt. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van een kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.






    Uit de brief van de Minister aan de kamer:

    Kinderen moeten altijd voldoende gelegenheid en tijd hebben om buiten te kunnen spelen. Daarom gaat als uitgangspunt voor het peuterspeelzaalwerk, de dagopvang en de buitenschoolse opvang gelden dat de buitenspeelruimte gedurende de gehele opvang beschikbaar en exclusief toegankelijk is voor de in het kindercentrum aanwezige kinderen. Om samenwerking met andere instanties mogelijk te maken, kan een houder afspraken maken over gedeeld gebruik van een buitenspeelruimte. Deze afspraken kunnen worden gemaakt over de tijden waarop de buitenspeelruimte beschikbaar is en over het gelijktijdig gebruik van de buitenspeelruimte door andere instanties om mogelijk te maken dat ook andere kinderen gedurende de opvangtijd kunnen spelen op bijvoorbeeld het schoolplein of de buitenruimte van een sportvereniging. Hierbij geldt dat mijn voorkeur uitgaat naar samenwerking met instanties die gericht zijn op de ontwikkeling van kinderen. Ook in het geval van samenwerking met andere initiatieven die gericht zijn op een andere/bredere doelgroep, zoals samenwerking tussen een buitenschoolse opvang en een buurtcentrum, wil ik de ruimte bieden om de buitenspeelruimte te delen. Indien gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte wordt afgesproken, blijft gelden dat elk kind over ten minste 3m2 buitenspeelruimte moeten beschikken. Om te borgen dat de belangen van het kind ook bij gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte altijd centraal staan, gaat als voorwaarde voor het delen van de buitenspeelruimte gelden dat de gemaakte afspraken over het delen van de buitenspeelruimte worden vastgelegd in het pedagogisch beleidsplan. Hierbij dient de houder in het bijzonder aandacht te besteden aan de wijze waarop bij gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte wordt geborgd dat sprake is van verantwoorde kinderopvang dan wel verantwoord peuterspeelzaalwerk. Op deze manier wordt geborgd dat ook in het geval van een gedeelde buitenspeelruimte, kinderen voldoende gelegenheid en tijd krijgen om buiten te spelen en daarmee hun gezondheid en brede ontwikkeling wordt gestimuleerd.

    Oh, en aan het einde van de bespreking in de Kamercommissie heeft de Minister toegezegd dat hij nog deze week gaat praten over de definitieve definitie, en daar de kamer over zal informeren. Wordt vervolgd dus!

    Debat zelf bekijken? Dat kan via deze download: https://debatgemist.tweedekamer.nl/debatten/kinderopvang-7#

    vrijdag 23 juni 2017

    De GGD heeft altijd gelijk... (althans, op voorhand)

    Als de inspecter iets vindt ten aanzien van gezondheid en veiligheid, dan kun je daar maar beter naar luisteren. Dat ondervond althans de houdster van een kinderdagverblijf in Amsterdam, die haar jarenlange werkwijze afgekeurd zag door een inspecteur.

    Wat was er aan de hand? Er was een babygroep zonder waterpunt (een wastafel met een kraan dus), en dat werd afgekeurd. In het kindcentrum werd al jaren gewerkt met losse wartercontainers, volgens de volgende regels:

    "-     Tijdens elk verschoon en eetmoment wordt er schoon water uit de keuken gehaald (twee gescheiden reservoirs).    
    -     De reservoirs worden alvorens opnieuw gevuld te worden eerst grondig gereinigd (omgespoeld met heet water).
    Een reservoir is uitsluitend gevuld met warm water t.b.v. het reinigen van het kind na een eetmoment. Indien meerdere kinderen gelijktijdig worden gewassen dan worden eerst alle washandjes gelijktijdig natgemaakt.
    -     Een tweede reservoir is gevuld met een "Allesreiniger" om de tafel, banken en stoelen schoon te maken.
    -     Er is te allen tijde schoon water aanwezig op de groep. Er zijn geen momenten waarop dit niet het geval is.
    -     Na het verschonen van een luier reinigt de leidster haar handen met een desinfecterende handgel.
    -     Leidsters wassen regelmatig hun handen."
    De houder vond dit een goede manier van werken, de GGD-inspecteur niet, ook al was het daarvoor telkens goedgekeurd. 

    De Afdeling overwoog in hoger beroep als volgt: 
    "De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu de GGD deskundig is op het terrein van gezondheidsrisico’s en besmettingsgevaar, in beginsel mag worden afgegaan op de constatering van de inspecteur van de GGD dat het ontbreken van een waterpunt een gezondheids- en veiligheidsrisico vormt en dat het aanleggen van een waterpunt in de ruimte van de babygroep de enige adequate oplossing is voor een goede hygiĆ«ne. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat het voor haar niet duidelijk was dat de door haar in de babygroep gehanteerde werkwijze, zoals opgenomen in de huisregels, niet voldoende doeltreffend was om besmettingsvaar zoveel mogelijk te beperken, volgt de Afdeling niet. Blijkens de inspectierapporten heeft de GGD in ieder geval vanaf het jaar 2010 jaarlijks geconstateerd dat de methode van [appellante] niet voldoende hygiĆ«nisch is. Nu dit niet in de andere groepen, waar wel stromend water aanwezig was, is geconstateerd, had [appellante] kunnen en moeten begrijpen dat hierin de oplossing lag."

    Boete gehandhaafd...

    Op dit onderdeel dan, er restte nog een kleine overwinning, maar daar schoot de houder uiteindelijk niet heel erg veel mee op. Benieuwd? Hier staat het hele arrest: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1587